jacq's recensies

28.1.07

Allah is een sterk merk

Dat jonge Turken en Marokkanen totaal andere interesses en leefstijlen hebben dan hun autochtone peers, dat is onzin. Forum onderzocht de waarden en toekomstorientatie van moslimjongeren. Het resultaat: Van Allah tot Prada.

We zijn de eerste generatie gastarbeiders allang voorbij. Toch lijkt het alsof Turkse en Marokkaanse ouders door de generaties heen geen steek veranderen. Ook in Van Allah tot Prada doemt weer het beeld op van moslimouders zoals we ze al jaren kennen. Die bij seksuele escapades van hun zoons een oogje toeknijpen. Als de dood zijn voor de schande van wat wij een vette roddel zouden noemen. En soms als een soort malle Eppies van alle kanten door hun kroost worden belazerd. Want keurige moslimmeisjes msn'en wat af met leuke jongens. En de mobiele telefoon is een zegen voor het regelen van een leuke date. Bij voorkeur in een andere stad, want daar loop je tenminste niet je pa of je oom tegen het lijf. Straks moet je nog met die gozer trouwen!

rottig
Alles blijft bij het oude, lijkt het. Toch wilde Forum, instituut voor multiculturele ontwikkeling nu juist laten zien dat er wel degelijk iets verandert in de moslimwereld. Of in elk geval: dat moslimjongeren niet allemaal hetzelfde zijn. Het meeste onderzoek laat namelijk alleen maar rottig nieuws zien. Dat forse percentages van deze jongeren het onderwijs zonder diploma verlaten, bijvoorbeeld. En dat de meeste jonge allochtonen nog steeds met partners uit het land van herkomst trouwen. Maar hoe staan jonge Turken en Marokkanen nu eigenlijk zélf in het leven? En welke rol speelt de islam daarbij? Voor het onderzoek zijn negentien sleutelfiguren ondervraagd die van binnenuit inzicht hebben in 21 jongerennetwerken uit Amsterdam en Leiden. In totaal zijn daardoor ongeveer 1250 moslimjongeren vertegenwoordigd in de studie.

gettoboys
De resultaten: de meeste jongeren volgen nauwgezet de mode en maken bijvoorbeeld onderscheid tussen zogeheten ‘hipperds’, ‘slickers’ en ‘gettoboys’. Internet wordt steeds populairder, niet alleen met betrekking tot vragen over het geloof, maar ook om contacten te leggen, (geheime) afspraakjes te regelen en taboeonderwerpen te bespreken. En hoewel een deel van de moslimjongeren als gevolg van de heersende negatieve beeldvorming zich minder prettig voelt in Nederland, voelen de meesten zich niet belemmerd in hun maatschappelijk functioneren. Een deel van de jongeren is juist extra gemotiveerd om succesvol te worden. Het onderzoek onderscheidt verder vijf verschillende typen jongeren: de conformisten (volgen de traditionele regels, gaan niet naar de disco en zijn het minst tolerant naar Nederlanders, meisje moet maagd blijven), neo-orthodoxen (vaak hoogopgeleide, kritische Marokkanen, prefereren Nederlandse imams, meisje moet maagd blijven), flexibelen (de 'slickers', Prada-Marokkanen, islam is niet dominant, maar meisje moet maagd blijven), hedonisten (oudere jongeren, komen niet in de moskee, de 'losse schapen' van de gemeenschap, maagdelijkheid van meisjes wordt 'pragmatisch' bekeken ) en escapisten (gettojongens, sterke moslimidentiteit, kut-Marokkaantjes, meisje moet maagd blijven).

maagd
Ja, dat dat meisje nog immer maagd moet blijven, dat is dan toch wel een aardige gemene deler in al die 'ongelooflijke verscheidenheid', zoals Forum het zelf op de achterflap duidt. Allah is een sterk merk, dat blijkt maar weer.


Ton Nabben, Berfin Yeşilgöz & Dirk J. Kort, Van Allah tot Prada. Identiteit, leefstijl en geloofsbeleving van jonge Marokkanen en Turken. FORUM en Uitgeverij Ger Guijs, 2006. € 20,-. 156 blz, isbn 90 6734 521 0.

17.11.05

te soft voor lastige gassies

[Willem Oosterbeek, Vet vast. Het leven in jeugdinrichting De Doggershoek]

De Doggershoek in Den Helder is een van de veertien justitiele jeugdinrichtingen in Nederland. Journalist Willem Oosterbeek was er drie maanden te gast en volgde voor zijn boek Vet vast vijf jongeren.

Er was een hoop discussie tussen de journalist en de Doggershoek voordat Vet vast het levenslicht mocht zien. Het was een kwestie van geven en nemen, schrijft Willem Oosterbeek in zijn voorwoord. Het boek ademt op bijna elke bladzijde het compromis waarop de schrijver en de Doggershoek uiteindelijk zijn uitgekomen. Het resultaat is een wat nikserig boek, waarvan niet duidelijk is wat het nu precies moet voorstellen. Voor een brochure van de Doggershoek zijn het wat erg veel pagina’s. Voor een indringend verslag van binnenuit schrijft Oosterbeek net niet indringend genoeg. Hij verliest zich dan ook soms in het beschrijven van eindeloze details van de gang van zaken bij berovingen en ruzietjes op de groep.

geitenwollen sokken
De schrijver zelf is in het boek nagenoeg onzichtbaar. En dat nog wel terwil hij een heel duidelijke mening blijkt te hebben over hoe het er in de Doggershoek aan toe gaat. In Vet vast lezen we daarover weinig, behalve als hij zichzelf opvoert als gemiddelde Nederlander. ‘Ik zie nu met eigen ogen de ‘lastige gassies’ waarover op verjaardagspartijtjes wordt opgemerkt dat het ‘tuig’ is en dat ‘ze ze allemaal moeten opsluiten’, schrijft Oosterbeek. En vervolgens krijgen de directeuren van de Doggershoek alle ruimte voor een uitgebreid pleidooi voor het sociaal competentiemodel.
Maar in interviews die hij gaf na het verschijnen van zijn boek, neemt Oosterbeek bepaald geen blad voor de mond. ‘De aanpak van criminelen in de jeugdgevangenis riekt naar geitenwollen sokken’, zei hij in Trouw. Hij toonde zich geschrokken van de werkelijkheid in de Doggershoek, die veel rauwer, grover en harder was dan hij zich had voorgesteld: groepsleiders die uitgescholden worden, de voortdurende dreiging van geweld. Bovendien: het sociaal competentiemodel, waarover de directeuren in Vet vast trots mochten vertellen dat ze het op de Doggerhoek ‘integraal’ uitvoerden, wordt in de praktijk belabberd uitgevoerd, vindt Oosterbeek. Onderbezetting en de wens om de lieve vrede te bewaren, zorgt voor inconsequent gedrag van de groepsleiders.

dapper
Nu is Oosterbeek natuurlijk maar een buitenstaander, over wie hulpverleners die de weerbarstigheid van de praktijk kennen hun schouders kunnen ophalen. Maar misschien kan zijn schrik en ontzetting die hulpverleners wel wakker schudden uit de ‘roeien met de riemen die je hebt’-houding die ze vaak zo dapper uitstralen. Want je hoeft je niet neer te leggen bij alle beperkingen en problemen die je werk frustreren. Jeugdgevangenissen die het verwijt krijgen te soft te zijn, zijn waarschijnlijk het slachtoffer van bezuinigingen, zei bovendien de Tilburgse hoogleraar strafrecht Anton van Kalmthout een week later in Trouw. ‘Met hun methode van heropvoeding is niets mis, maar er zijn te weinig middelen om de behandeling goed uit te voeren’, aldus Van Kalmthout. Waarvan akte.

Willem Oosterbeek, Vet vast. Het leven in jeugdinrichting De Doggershoek. Wormer, Inmerc, 2005. 144 blz. EUR 18,95, isbn 90 6611 470 3.

6.6.05

geen doorsnee kinderbeschermer

[Atty van Gijn, Dit is het land waar grote mensen wonen … Tien verhalen uit de praktjik van de kinderbescherming]

Laten zien hoeveel kanten er vaak aan een zaak zitten. En hoe moeilijk het is om wijs te zijn. In Dit is het land waar grote mensen wonen vertelt Atty van Gijn tien verhalen over de praktijk van de Kinderbescherming.

De Kinderbescherming bestaat uit huichelaars. ‘Ze zijn al net als de politie als jij ze nodig heb dan hebben ze het druk maar owee als je fout parkeerd of net 4 km te hard rijd dan zijn ze er als de kippen bij.’ Even googlen op kinderbescherming en Savannah en je zit middenin een forumdiscussie waarin iedereen het beter weet. Wat dat betreft slaat de flaptekst van Dit is het land waar grote mensen wonen de spijker op zijn kop. Er hoeft zich maar ergens een drama te voltrekken, een kind uit huis worden gehaald of juist niet, of wij weten precies hoe het moet. Wij hadden het allemaal anders gedaan. Beter!

collectief schuldig
Dat is nog maar de vraag, zei schrijfster Atty van Gijn onlangs in een interview met het AD. Over de zaak Savannah, het meisje dat vorig jaar vermoord in een kofferbak werd gevonden: ‘Wat daar gebeurd is, is heel erg. Maar al was daar een uur van tevoren nog een gezinsvoogd in huis geweest, dan nog had dit kunnen gebeuren.’. En over de vervolging van de gezinsvoogd: ‘Ronduit verschrikkelijk. […] Het is alsof je een soldaat de oorlog instuurt, de oorlog wordt verloren en die ene soldaat moet hangen. […] Er gebeuren met kinderen dingen die ons allen zeer raken. Wanneer zo'n kind overlijdt, voelen we ons collectief schuldig en dan willen we ook iemand de schuld kunnen geven. Dat wordt dan de Raad of de voogdijvereniging, want die moeten ervoor zorgen dat het met kinderen wél goed gaat. Als de melkboer of de bakker zo reageert, vind ik dat prima en begrijpelijk. Maar dat het OM nu wil dat barbertje zal hangen, vind ik vreselijk. Als ik nog zou werken, dan ging ik de barricades op.’

overnachten
Maar Atty van Gijn werkt dus niet meer bij de Kinderbescherming. Dat dééd ze wel, meer dan vijfentwintig jaar zelfs. Over die tijd schreef ze een boek. Tien verhalen zijn het geworden, over tien kinderen. Die hebben niet helemaal echt bestaan, maar zijn een samenraapsel van verschillende cases waaraan Van Gijn heeft gewerkt. Haar eigen aanpak in die zaken staat centraal. Daaruit blijkt dat ze bepaald geen doorsnee kinderbeschermer was. Zo laat ze de zestienjarige Britta, die haar ’s avonds laat belt vanuit een benzinestation, na enige twijfel bij haar thuis overnachten. Is er de jonge Klaas die samen met zijn zusjes in haar flat kennismaakt met de vader die er ooit vandoor ging. En als de twaalfjarige Malika alleen maar wil praten tijdens het wekelijkse werkoverleg – dan moet het werkoverleg deze week maar wijken voor Malika.

meeslepend
Dit is het land waar grote mensen wonen (naar een tekst van Annie M.G. Schmidt) is een meeslepend boek. Dat komt omdat Van Gijn kan schrijven. Als lezer heb je daarom bij elk kind vanaf de eerste zin beeld. Juist het expliciteren van alle kleine en grote dilemma’s die de mensen van de Kinderbescherming tegenkomen, maakt dit boek ook nog eens heel leerzaam. Prachtig lesmateriaal voor op de agogische opleiding.

Atty van Gijn, Dit is het land waar grote mensen wonen … Tien verhalen uit de praktjik van de kinderbescherming. Amsterdam, Uitgeverij SWP, 2005; 102 blz., € 14,90. isbn 90 6665 666 2.

7.5.05

zwarte buurt komt niet tot leven

[Margalith Kleijwegt, Onzichtbare ouders. De buurt van Mohammed B.]

Journaliste Margalith Kleijwegt ging op huisbezoek in ‘de buurt van Mohammed B’. De belangrijkste conclusie van Onzichtbare ouders: de meeste allochtone ouders in zwarte buurten hebben helemaal niets met de Nederlandse samenleving.

Nog even en het is een trend. Vorig jaar kwam oud Volkskrant-journalist Kees Beekmans met een bundel korte verhaaltjes over het leraarschap op een zwarte school: Eén hand kan niet klapt. En nu dan Vrij Nederland-redacteur Kleijwegt die zich als een ware antropoloog op een subcultuur van de eigen samenleving stort. Eind 2003 woonde ze enige lessen bij over de jodenvervolging op een zwarte vmbo-school in Amsterdam-West. ‘De leerlingen hadden geen idee wanneer de oorlog was of waar die over ging’, schrijft ze in Onzichtbare ouders. ‘Ze gaven sowieso de indruk weinig af te weten van het land waarin ze wonen. Wat ik vreesde was dus waar. Grote groepen allochtone kinderen leven in een totaal andere wereld.’ Vanaf dat moment wilde Kleijwegt weten wie hun ouders waren. Ze ging in januari 2004 voor het eerst bij de gezinnen in de buurt langs. Hun ontvangst varieerde van vriendelijk tot zeer afwerend. Vaak stond Kleijwegt in de stromende regen te wachten tot er werd opengedaan.

niet schokkend
Of al dat gekleum in het portiek echt nodig was, is maar de vraag. Het eindoordeel dat Kleijwegt aan het eind van haar boek geeft, is nauwelijks opzienbarend. De buitenwereld, zo schrijft ze, is voor de meeste allochtone ouders groot en boos. Ze houden zichzelf vaak met moeite staande. Hun kinderen kunnen ze nauwelijks volgen – ze weten niet wat die buitenshuis doen of wie hun vrienden zijn. Kortom: de ouders staan mijlenver af van de Nederlandse samenleving.
Dat zijn geen schokkende conclusies. Sterker nog: dat wisten we toch al wel? Wat is dan de winst van Onzichtbare ouders? Een mooi verslag van binnenuit, wellicht? Niet echt, jammer genoeg. Wellicht komt dat een beetje omdat Kleijwegt dus maar nauwelijks echt toegang kreeg tot het leven in ‘de zwarte buurt’. De jongens, meisjes, vaders en moeders in de verhalen willen maar niet tot leven komen. De vergelijking met Kees Beekmans’ verhalen uit de zwarte klas dringt zich op. Bij deze Theo Thijssen van de eenentwintigste eeuw wilde je steeds maar verder lezen. Dat verlangen ontstaat geen moment bij Onzichtbare ouders. Sterker nog: na een paar hoofdstukken verlang je naar iets van een conclusie, een aanbeveling desnoods. Als we die verhalen maar achter ons mogen laten!

undercover
Die aanbeveling kómt er, aan het eind van het boek. Hoog tijd om het jaarlijkse huisbezoek van de leraar weer in ere te herstellen, vindt Kleijwegt. En de school moet een spil zijn. met een spreekkamer voor de leerplichtambtenaar, een plek voor de taallessen, maatschappelijk werk en overleg tussen iedereen. Wel, daar kunnen we iets mee, Kleijwegt! Misschien moeten we dan de observaties in het vervolg overlaten aan mensen die er echt iets van kunnen. Misschien kan er volgend jaar eens een moedig iemand undercover gaan in de jihad? En daar dan een meeslepend boek over, natuurlijk.

Margalith Kleijwegt, Onzichtbare ouders. De buurt van Mohammed B. Zutphen, Uitgeverij Plataan; 2005; 208 blz., € 14,95. isbn 90 5807 231 2.

Kees Beekmans, Eén hand kan niet klapt, en andere verhalen uit de zwarte klas. Utrecht, Uitgeverij Het Spectrum, 2004; 240 blz., € …. . isbn 90 274 97206.

6.4.05

de loverboy als professional

[Linda Terpstra, Anke van Dijke en Marion van San, Loverboys, een publieke zaak. Tien portretten]

Hoe gaan loverboys te werk en wat zijn hun motieven? Het verhaal van tien mannen die verdacht worden van loverboy-paktijken of daarvoor veroordeeld zijn. ‘Volgens mij ben ík het slachtoffer.’

Er is veel aandacht voor het fenomeen loverboy. Vooral voor de verhalen van de slachtoffers. Die zijn dan ook meestal van het soort waarnaar je ademloos luistert, met medelijden en ook met fascinatie. Want hoe kan het toch gebeuren dat zo’n meisje helemaal wordt meegezogen door zo’n jongen die haar de hemel op aarde belooft en haar vervolgens subtiel de hel in sleurt? Vorig jaar schreven onderzoekster Linda Terpstra en Anke van Dijke daar al eens een boek over. In Publiek geheim: jeugdprostitutie vertelden negen jongeren hoe zij in de prostitutie terecht zijn gekomen. Kwetsbare jongeren zijn dat, was de conclusie van de onderzoeksters. Ze hebben meestal geen goede relatie met hun ouders, nauwelijks echte vrienden en denken dat niemand van hen houdt. Zeker meisjes zijn dan al snel een prooi voor loverboys.

gevaarlijk soort slang
Wat de loverboy zélf betreft: tot dusver werd vooral óver hem gesproken. In folders, op scholen en in preventieprojecten die als paddestoelen uit de grond schieten. Doel: meisjes ervan weerhouden om ‘verstrikt te raken in zijn netten’. Want dat is het soort taal dat de loverboy omgeeft. Een mythische figuur is hij bijna, die meisjes in zijn ban kan krijgen. Op websites als loverboys.nl worden de inpalmpraktijken van de loverboy zo gedetailleerd mogelijk ontleed, als was hij een gevaarlijk soort slang. Vaak wordt zijn werkwijze zelfs in de vorm van een ‘stappenplan’ gepresenteerd: ‘Hij parkeert zijn dure auto’s voor middelbare scholen / Eerst is hij heel lief / Je krijgt ook nog mooie sieraden en parfum / Dan wil hij dat je met zijn vrienden naar bed gaat […]’. Dat suggereert een helder soort dader met een profielschets die meisjes direct de andere kant op doet rennen. Maar dat is dus niet helemaal conform de werkelijkheid.

ambacht
Dat niet alle loverboys hetzelfde zijn, blijkt uit, het nieuwste boek van Terpstra en Van Dijke. Daarin komen dan eindelijk de loverboys (danwel zij die van loverboy-praktijken worden verdacht) aan het woord. Tien van hen spreken uitgebreid over hun daden, hun motieven en hoe ze daar nu op terugkijken. De meeste zijn allochtoon, het merendeel Marokkaan, en hebben weinig opleiding gehad. Desalniettemin wordt uit de beschrijving van hun ‘loverboy-jaren’ schrikbarend duidelijk hoe professioneel het ‘beroep’ is. Loverboy zijn is niet iets wat je erbij doet, maar bij wijze van spreken een ambacht. De doorsnee loverboy bestaat verder niet echt. Waar de een zijn verantwoordelijkheid bot ontkent (‘Volgens mij ben ík het slachtoffer’), voelt de ander zich juist schuldig (‘Ik wil schoon schip maken en een ander leven gaan leiden’).

realistischer
En passant geven de verhalen van de loverboys overigens iets meer inzicht in de dynamiek tussen dader en slachtoffer. Meisjes zijn niet alleen weerloze slachtoffers, schrijven de auteurs moedig in hun nabeschouwing. Veel meisjes werken actief mee, vinden ook loverboys. Dat maakt de zaak er niet gemakkelijker op, maar wellicht wel realistischer. Een geïnterviewde: ‘Als een jongen het haar gewoon of via een omweg vraagt en zij zegt “ja, ik wil het doen”, wiens fout is het dan?’ Goede vraag wel.

Linda Terpstra, Anke van Dijke en Marion van San, Loverboys, een publieke zaak. Tien portretten. Amsterdam, Uitgeverij SWP, 2005;119 blz., € 12,-, isbn 90 6665 646 8.

20.2.05

super nanny met iets meer inhoud

[Opvoedingsvragen 4-12 jarigen. Handleiding voor opvoeders]

Opvoeding is belangrijker dan ooit. Het boekje Opvoedingsvragen 4-12 jarigen is bedoeld als handleiding voor wie kinderen heeft of ermee werkt.

Er kijken elke zondagavond zo’n 1,7 miljoen mensen naar EHBO: Eerste Hulp bij Opvoeden. Dat is een serie programma's waarin de doortastende Britse super nanny Jo Frost op pad gaat. ‘Om wanhopige ouders te helpen met hun onmogelijke kinderen’, zo omschrijft de zender RTL4 het zelf. Maar uiteindelijk blijkt in elke uitzending van EHBO natuurlijk dat het hier om het omgekeerde gaat: om de wanhopige kinderen van onmogelijke ouders. Hoe dan ook: Frosts sterk op de gedragstherapie leunende tips werken echt. Na hun oorspronkelijke verbazing begint de totaal ontspoorde tweeling echt te luisteren naar hun moeder. En met een beetje consequent gedrag slaapt de peuter van twee gewoon in zijn eigen bed. Dus het einde van elke aflevering is altijd een happy end: een dolgelukkig, back on track-gezin dat hun supernanny dankbaar uitwuift.
En er is ook een Nederlandse versie van EHBO. Onlangs zond de EO de reeks Schatjes uit, waarin gezinnen met jonge kinderen gevolgd worden en door een meekijkende opvoedkundige geadviseerd worden over de manier van aanpak. Ook hier gaat het om behoorlijk lastige opvoedproblemen. Extreme driftbuien, bijvoorbeeld, prinsessengedrag dat het hele gezinsleven ontwricht, aanhoudende vechtpartijen tussen de kinderen onderling of steeds terugkerende scènes tijdens het bedritueel. Schatjes krijgt in mei van dit jaar een vervolg. Wegens succes geprolongeerd.

billen bloot
Best bijzonder, al die gezinnen die met de spreekwoordelijke billen bloot gaan op de televisie. Want over dat het misschien niet zo goed gaat met de opvoeding van zijn of haar kind wil bijna niemand openlijk praten. En ook op goedbedoelde tips van tante Els of buurvrouw Janny zitten ouders tegenwoordig bepaald niet te wachten. Vanwaar dus toch de populariteit van dit soort opvoedprogramma’s? Sensatiezucht? Fijn om te zien dat jij het so wie so beter zou doen? Want zeker in de gezinnen waarin nanny Frost haar scepter zwaait, is de toestand meestal zo deerniswekkend dat je van ontzetting de hand voor de mond slaat. Of is er toch ook enige herkenning? Ouders van nu zouden immers sterk te kampen hebben met opvoedingsonzekerheid: geen idee over hoe hun kind op te voeden tot een beetje een normaal mens. Dat zeggen tenminste sommige deskundigen – en daar is niet iedereen van gecharmeerd. Zeggen dat ouders het zelf niet goed aankunnen, is immers ook weer een mooie vrijbrief voor een heleboel bemoeienis van … deskundigen, ja. En onderzoek van onder meer Rispens liet bijna tien jaar geleden zien dat Nederlandse ouders ‘opvoedingsoptimisten’ zijn. Het overgrote deel is tevreden over zijn/haar gezinsleven en voelt zich als opvoeder competent.

weldenkend
Dat was tien jaar geleden. Maar is het onzinnig om die lijn door te trekken? En te veronderstellen dat de hedendaagse ouder het best aankan, maar als weldenkend mens zo her en der de deskundigen inschakelt die hij denkt nodig te hebben? Dat kán de tv-nanny zijn. Want je kunt er in de ontspoorde gezinnen van nanny Frost natuurlijk best de tips uitpikken waaraan je zelf thuis iets kunt hebben. Maar voor hetzelfde geld kunnen dat ook mede-ouders op internetfora zijn. En zo hier en daar een boekje, natuurlijk.

gillend kroost
Zijn we eindelijk aanbeland bij Opvoedingsvragen 4-6 jarigen, dat geschreven is door orthopedagoog en GZ-psycholoog Marleen Oosterhof-van der Poel. Ook daarin veel tips en handreikingen, net als op tv. Het verschil: veel meer achtergronden, over in welke fase een kind verkeert bijvoorbeeld – en dat dat dan zijn gedrag zou kunnen verklaren. Hier gaat het duidelijk niet om de pure effectiviteit van bepaalde handelwijzen, maar ook om hoe een kind zo’n beetje in elkaar zit en hoe je het samen leuk kunt hebben. Kortom: het boekje waarvan je misschien een beetje hoopt dat de gezinnen van Jo Frost het ’s avonds nog eens ter hand nemen, nu ze niet meer worden geteisterd door gillend kroost dat weigert te gaan slapen. Een beetje back up voor bange tijden, zeg maar.

Opvoedingsvragen 4-12 jarigen. Handleiding voor opvoeders. Assen, Koninklijke Van Gorcum, 2004; 104 blz., € 15,-. isbn 90 232 4009 X.

17.11.04

gebedskleedjes op het schoolplein

[Kees Beekmans, Eén hand kan niet klapt, en andere verhalen uit de zwarte klas]

Kees Beekmans geeft al ruim tien jaar les aan kinderen op zwarte scholen. Zijn korte verhaaltjes over leraar zijn in ‘de zwarte klas’ verschenen eerder in de krant. Nu zijn ze gebundeld tot een boek: Eén hand kan niet klapt.

1995. ‘De jongens’, zegt Vesna, ‘negeren alle meisjes. Ze zijn in de zomervakantie fundamentalist geworden.’ Beekmans moet eerst lachen. Vorig jaar stonden ze nog met meisjes te zoenen. En verder zijn deze jongens leergierig, hardwerkend en ambitieus. Maar er blijkt wel iets van waar te zijn. Een aantal van hen heeft sinds de vakantie een woeste baard laten staan. De lerares Engels wordt niet meer aangekeken. Ook bij andere leraressen wenden de jongens de blik ostentatief af. Op vrijdagmiddag zijn ze so wie so niet op school. Dan moeten ze naar de moskee. Op een opmerking van de leiding dat men het bidden tijdens de pauzes liever niet op school ziet gebeuren, wordt nauwelijks gereageerd. Maar de volgende dag ontrollen zes Marokkaanse jongens demonstratief hun gebedskleedjes op het schoolplein. Net zo plotseling als het religieuze vuur oplaaide, dooft het trouwens ook weer. De leraressen worden weer aangekeken. ‘Ze doen weer redelijk normaal’, zegt Vesna. De moskee op vrijdagmiddag hebben ze echter niet willen opgeven. Wel komen ze nu zo snel mogelijk terug, zodat ze niet meer absent maar slechts wat te laat zijn bij de les natuurkunde. De docent ziet het maar door de vingers. ‘Je moet die jongens toch een béétje de ruimte geven.’

ongemakkelijkheid
In 1995 was dit een kleurrijk en spannend verhaal – en de mening van de docent natuurkunde de enige politiek correcte. Negen jaar later geeft precies ditzelfde verhaal de lezer een ongemakkelijk gevoel. Het is immers nauwelijks meer los te zien van de huidige maatschappelijke realiteit waarin de vrees voor moslimfundamentalisme een belangrijke plek inneemt. Wie dit verhaal leest, leest het met de ogen van het jaar 2004. En daarin brandt in feite maar één vraag: hoe komen sympathieke, hardwerkende moslimjongens ertoe om ‘in de zomervakantie’ fundamentalist te worden? Ook in andere verhalen slaat de ongemakkelijkheid toe, zij het wat minder hevig. Zo is er het verhaal waarin de Marokkaanse puber Sallah over Salman Rushdie zegt: ‘Deesj man hij schrijft hele slechte boek voor islam. Hij moet dood!’ En zo zijn er de verhalen over het maagdenvlies, de oorlog in Irak en de ramadan.

koninkrijk op aarde
Een ding blijkt uit al die verhalen: Beekmans gaat zonodig altijd de discussie met zijn leerlingen aan. Misschien door zijn achtergrond als journalist – zijn baan bij de Volkskrant wisselde hij in 1992 in voor het leraarschap op een zwarte school in Amsterdam. Zijn korte stukjes over zijn leerlingen - pubervluchtelingen en jonge migranten - verschenen aanvankelijk in NRC Handelsblad en sinds 2003 in De Groene Amsterdammer. In de bundel Eén hand kan niet klapt laat Beekmans zien een scherp observator te zijn en voortdurend te reflecteren op zijn manier van handelen. Van zijn schrijfstijl moet je houden, maar er ontstaat beslist een aardig beeld van wie die zwarte kinderen nu zijn, wat ze denken, hoe ze met elkaar omgaan en waarvan ze dromen.
Maar het boek wil meer zijn dan dat. Het weerspiegelt, zo stelt de achterflap, een decennium waarin grote aantallen vluchtelingen (Iran, Irak, Bosnië) en migranten (Marokko, Turkije) Nederland binnenstroomden. Bijna terloops lezen we ook daarover Beekmans’ ongeruste reflecties. Over kansarme jongeren, bijvoorbeeld. ‘Je pikt ze er zo uit’, schrijft Beekmans. ‘De jongens waarmee gerommeld is, of die geen vader hebben, of wier oude ouders in Marokko verblijven, die de opvoeding van hun jongeste kinderen hebben uitbesteed aan hun oudste kinderen. Ze hebben iets met macht. Ze rebelleren tegen ons, autoriteiten, of zijn druk doende […] hun kleine koninkrijk op aarde te vestigen, zonder dat wij daar veel van zien.’

kloof
Nee, het gaat niet goed met die tweede generatie allochtone kinderen, schrijft Beekmans enige malen in Eén hand kan niet klapt. De kloof tussen thuis en Nederland is vaak te groot. En iedereen staat machteloos. Hoewel. Het gesprek op gang houden is essentieel. Praten, praten, praten dus, als je dingen ziet mislopen. En: ‘Je moet van ze houden’, zegt de mentor van de school in een van Beekmans’ verhalen. ‘Ik hou van die kinderen’, voegt ze eraan toe. Dat kunnen we ook van Beekmans zelf zeggen. Want dat straalt van elke bladzijde van zijn boek af.

Kees Beekmans, Eén hand kan niet klapt, en andere verhalen uit de zwarte klas. Utrecht, Uitgeverij Het Spectrum, 2004; 240 blz., € ... isbn 90 274 97206.

19.10.04

iedereen roept maar wat over hechting en loyaliteit

[Mariette Hoogsteder en Simonette de Vriese (red.), Hechting en loyaliteit]

Iedereen denkt dat hij weet wat de begrippen hechting en loyaliteit betekenen. Maar de waarheid is dat ze door elkaar en verkeerd worden gebruikt. Dat schreeuwt om gedegen uitleg. De feiten op een rij in Hechting en loyaliteit.

Maar even snel in het hoofd prenten dan. Bij het begrip hechting hoort de Engelse onderzoeker en therapeut John Bowlby. Hechting komt uit de ontwikkelingspsychologie. De term gaat over de noodzakelijke emotionele binding en afhankelijkheid tussen kind en verzorger(s). Er is geen eenduidige definitie en het begrip blijft zich ontwikkelen. Sinds de jaren tachtig en negentig zijn onderzoekers het statische van hechting gaan relativeren. Hechtingsrelaties blijven zich ontwikkelen. Schade is niet onomkeerbaar.
Loyaliteit komt van de Hongaars-Amerikaanse psychiater Ivan Boszormenyi-Nagy en gaat over de onzichtbare, maar onvoorwaardelijke verbondenheid tussen ouder en kind. Loyaliteit gaat over de verplichting die mensen voelen tegenover gezins- en familieleden en de behoefte om met hen rekening te houden. Door verschillende generaties heen loopt als het ware een boekhouding van verplichtingen en verdiensten.

persoonlijke voorkeur
De meeste verwarring rond hechting en loyaliteit komt doordat mensen ‘er wel eens iets over gelezen hebben’. Men is soms onvoldoende op de hoogte. En als gevolg daarvan roept men maar wat. Hulpverleners houden zich vaak vast aan een sterk verouderd en versimpeld beeld van hechting. Nagy’s oertekst over loyaliteit is schier onleesbaar en wordt dus door niemand gelezen. Gevolgd: hechting en loyaliteit worden veelvuldig slordig, simplistisch en willekeurig gebruikt.
In het boekje Hechting en loyaliteit wordt met veel casuïstiek getoond tot welke problemen dat in de praktijk van het werken met kinderen kan leiden. Zo denken sommigen dat de diagnose ‘reactieve hechtingsstoornis’ betekent dat er geen ontwikkelingsmogelijkheden meer zijn op het gebied van hechting. Dat staat echter nergens op schrift. Vaak worden de termen hechting en loyaliteit inzet van een ideologische discussie waarin deze termen tegenover elkaar worden geplaatst. De hulpverlener die gecharmeerd is van loyaliteit, vindt dat het kind bij de ouders moet blijven. Wie gericht is op hechting roept dat het voor de ontwikkeling van het kind nodig is dat het zich aan een sensitieve opvoeder hecht: plaatsing in een pleeggezin! Het mag duidelijk zijn: veel beleidsbesluiten berusten vaker op persoonlijke voorkeur dan op theorie, zeggen de auteurs. Men gebruikt namelijk alleen die onderdelen van een theorie, die aansluiten bij de eigen visie.

orakelen
Dat moet inderdaad ophouden. Hechting en loyaliteit is een handzaam boekje. Het is fijn geschreven, en toch houd je er het gevoel aan over dat je iets zeer wetenschappelijks hebt zitten lezen. Leuker kunnen we het niet maken. Dus, voor de hulpverlener, therapeut of beleidsmaker die de behoefte voelt te gaan orakelen over hechting danwel loyaliteit - houd uw mond! Lees eerst dit boek. Dat is voor iedereen beter.

Mariette Hoogsteder en Simonette de Vriese (red.), Hechting en loyaliteit. O&O-Cahier 1. Amsterdam, Uitgeverij SWP, 2004;101 blz., € …., . isbn 90 6665 571 2

18.10.04

de hulpverlener vertelt

[Paula Lampe, Hulpverleners in een multiculturele samenleving. Verhalen en interviews]

Zes hulpverleners vertellen uitgebreid over hun ervaringen bij het werken met verschillende culturen. En op het eind van Hulpverleners in een multiculturele samenleving zijn er handige tips. ‘Om het ijs te breken doet een foto van je kinderen wonderen’.

Brochures uitdelen in het Papiamento. Je schoenen uittrekken bij de voordeur. Eten met stokjes. Hulpverleners zijn door de jaren heen bepaald de beroerdste niet geweest als het gaat om respect en begrip voor andere culturen. Maar: het aantal allochtonen in Nederland groeit. Het aantal islamieten in Nederland is het laatste decennium verdubbeld tot een kleine 920.00 – vijf procent van de bevolking. Een op de vijf inwoners van Den Haag heeft een niet-Nederlandse achtergrond. In de Bijlmermeer wonen ongeveer negentig verschillende nationaliteiten. En in een willekeurig asielzoekerscentrum wonen vluchtelingen uit zo’n veertig landen. Hoe gaan hulpverleners om met zoveel diversiteit? Dat is de vraag die Paula Lampe zich stelt aan het begin van Hulpverleners in een multiculturele samenleving. Voor het antwoord liet ze zes hbo-hulpverleners vertellen over hun ervaringen met hulpverlenen aan allochtone cliënten. Drie van de geïnterviewden zijn van Nederlandse afkomst; de andere drie hebben respectievelijk een Chinese, Molukse en Soedanese achtergrond. Om de hulpverleners zo openhartig mogelijk te laten vertellen, maakte Lampe ze onherkenbaar.

aardige inkijk
Zes verhalen zijn het resultaat. Evelien vertelt over maatschappelijk werk bij ama’s. Meilaan uit Hong Kong laat zien hoe ingewikkeld familieverhoudingen bij Chinese mensen in elkaar zitten. Peter doet aan armoedepreventie bij Turken en Marokkanen. Claire is teamleidster jeugdhulpverlening in een wijk met voornamelijk Surinaamse en Antilliaanse bewoners. Benoit groeide op in een opvangkamp voor Molukkers en begeleidt nu verslaafden. Het laatste verhaal is van de Soedanese Manaal die stage loopt in een asielzoekerscentrum.
Het zijn stuk voor stuk aardige verhalen. Ze zijn soms wat ongestructureerd, en bevatten geregeld stukken infotekst (‘het Papiaments kent tevens Portugese en Arawak-Indiaanse invloeden’) die overduidelijk niet aan de mond van de geïnterviewde zijn ontsproten. Maar de verhalen bieden een heel aardige inkijk in verschillende etnische culturen en het plezier en de worstelingen die hulpverleners ervaren in de omgang daarmee.

billen bloot
En ook krijgen we een beeld van de hulpverleners zélf, die tamelijk met de billen bloot gaan over hun eigen achtergrond: de relatie met hun ouders, religie en de omgang met collega’s. Dat is natuurlijk niet voor de leuk, want de kern van de diversiteitsboodschap: alle mensen en dus ook witte Nederlanders, hebben zo hun eigen specifieke cultuur die onvervreemdbaar bij hen hoort – hoe vreemd een ander die ook kan vinden. Waarom dat inzicht handig kan zijn, maakt Lampe aan het eind van het boek nog eens goed duidelijk. In een schema kunnen hulpverleners hun eigen achtergrond, opvoeding, eer- en schaamtegevoelens, feestdagen en overlijdensrituelen kunnen invullen. Datzelfde kunnen ze doen voor hun hulpvrager. Dat kan helpen om de cultuur van de hulpverlener en de hulpvrager te karakteriseren, stelt Lampe. Zo kunnen ze hun overeenkomsten, verschillen, botsingen en concessies helder benoemen.

ruik de koriander
Is het werkelijk zo simpel? Wel, in haar slothoofdstuk benadrukt Lampe het nog eens: met kennis en respect voor de ander is er al een hoop gewonnen, hoor. Gebruik je zintuigen, schrijft Lampe, die direct daarna wel erg letterlijk wordt. Voel aan het kroeshaar. Ruik de koriander, knoflook en kruidnagel terwijl je de trap oploopt voor een huisbezoek. Ruik dat iemand een ander begrip heeft over hygiëne of dit helemaal niet kent. Dat wekt eerst de lachlust, maar daarna ook irritatie. Wellicht onbedoeld ‘exotiseert’ Lampe daarmee toch weer andere culturen. En daar waren we toch juist vanaf? Bovendien: wie heeft die tips nu eigenlijk nodig? Hulpverleners zijn – we schreven het al - reeds eeuwen de beroerdste niet als het gaat om het tonen van respect aan ‘de ander’. Voorzichtigheid is hun middle name! Want een béétje hulpverlener kijkt al voortdurend naar zichzelf - en soms misschien wel meer dan goed voor hem is.

Paula Lampe, Hulpverleners in een multiculturele samenleving. Verhalen en interviews. Soest, Uitgeverij Nelissen, 2004; 128 blz., € 14.50. isbn 90 244 16 809

29.9.04

de heilzame werking van een krokodil

[Reinalda Kerseboom, Vertel mij wat. Kinderen helpen met verhalen]

Het vertellen van met zorg uitgezochte verhalen kan een kind helpen om anders te kijken naar ingewikkelde zaken op zijn levenspad. Ook taboe-onderwerpen worden op deze manier bespreekbaar. Vertel mij wat geeft inzicht in de functie van het verhaal, én tips voor zelf verhalen maken.

‘Ik wou dat ik lief kon zijn’, sprak Krook. ‘Maar dat kan nooit, want ik ben gemeen.’ Het lieveheersbeestje keek heel verbaasd. ‘Hoe kom je daar nu bij’, zei ze. ‘Ik heb nog nooit gehoord van iemand die niet lief kan zijn.’ ‘Ik kan het echt niet’ antwoordde Krook. ‘Ik wou dat ik een lieveheersbeestje was’. En de krokodillentranen stroomden over zijn krokodillenwangen.
Dit stukje komt uit Het ongelooflijke verhaal van de krokodil die dacht dat hij niet lief kon zijn. Speltherapeute Kerseboom schreef het verhaal voor een zesjarig jongetje, dat door zijn leerkracht werd aangemeld wegens lastig en agressief gedrag. Hij stond bekend als ruziemaker. Inderdaad: in de speltherapie vlogen de autootjes in het rond, dieren vochten en poppetjes sloegen en schopten elkaar. Observatie zet Kerseboom ertoe aan om voor hem het verhaal van Krook, de baldadige krokodil te schrijven. Daarmee gaf ze het kind op een elegante manier correctieve feedback en liet ze hem op een subtiele manier kennismaken met andere emoties dan agressie.

fantasiespel is veilig
Ook bij ingewikkelder problemen van kinderen is het vertellen van verhalen een mooie manier om hulp te bieden. Als er traumatische dingen zijn gebeurd, waarover maar moeilijk te praten valt, bijvoorbeeld. Fantasiespel in het algemeen biedt veiligheid, door het doen-alsof, schrijft Kerseboom. Het spel schept verhulling van het probleem, en dat maakt afstand nemen mogelijk. Zo kunnen moeilijke zaken worden bekeken, besproken en uiteindelijk verwerkt. Datzelfde geldt voor verhalen. De auteur, ook actief NLP’er, verklaart: bij het luisteren naar verhalen – een ander kind of dier in een vergelijkbare situatie als jijzelf – schakelen je hersenen over naar het metafoordomein – en dat zorgt voor een groter ‘mentaal zoekbereik’. Een metafoor kan datgene veranderen wat het kind tot dan toe altijd over zichzelf of over de wereld om hem heen heeft geloofd. Een verhaal kan dus overtuigingen of cognities veranderen. Zo kan het het kind helpen op een andere manier naar zijn problemen te kijken en nieuwe oplossingen te bedenken.

tips aan therapeuten
In Vertel mij wat komt, behalve de theorie van het verhalen vertellen, véél mooi beschreven casuïstiek aan de orde. Kerseboom laat daarin goed zien hoeveel zorgvuldigheid er komt kijken bij het maken van een verhaal voor een kind met een (groot) probleem. Haar verhalen zijn sterk en goed. En ook ontroerend omdat ze steeds zo prachtig zijn toegespitst op de specifieke situatie van het betreffende kind.
In haar slothoofdstuk geeft Kerseboom ook tips aan therapeuten, hulpverleners of leerkrachten die hun behandelwijze willen verbreden. Een verhaal op maat kan ook buiten de speltherapie goed werken, vindt ze. Bijvoorbeeld in hulpverleningssituaties waarin weinig vooruitgang wordt geboekt. Dat lijkt ons beslist waar. En de tips die Kerseboom geeft, zijn leerzaam en concreet. Maar ze wekken ook een beetje de indruk dat iederéén een goed verhaal kan maken, als hij er even voor gaat zitten. Daar geloven we niets van. Zeker omdat juist uit dit boek blijkt dat het een waar ambacht is.

Reinalda Kerseboom, Vertel mij wat. Kinderen helpen met verhalen. Houten, Bohn Stafleu Van Loghum, 2004; 158 blz., € 20,50. isbn 90.313. 4330 7.

13.8.04

alles is adoptie maar adoptie is niet alles

[Dido Michielsen, Wennen & hechten. Een handreiking voor adoptiegezinnen]

Adoptie gaat niet over. De twijfels en vragen van adoptie-ouders daarom ook meestal niet. Wennen & hechten gaat over de sociaal-emotionele kanten van adoptie.

Haar eigen oudste adoptiedochter wierp zich een maandlang huilend op de bank als ze terugkwam van de basisschool. Discriminatie? Moe? Of … of tóch omdat adoptiekinderen soms moeilijk contact leggen met leeftijdsgenoten? Wel, als je een beetje je best doet, is alles terug te voeren op adoptie, stelt Dido Michielsen in de inleiding van Wennen & hechten met enige ironie. Die gepreoccupeerdheid met de speciale achtergrond van het geadopteerde kind is logisch, vindt ze. En vaak ook zinvol – geadopteerde kinderen hebben nu eenmaal een fundamenteel andere basis dan het gewone doorsnee-kind dat bij zijn biologisch ouders opgroeit.

geen bodem
Dus eerst nog verwijst Michielsen keurig naar Bowlby, verplichte kost bij elk gesprek op niveau over adoptie. Zijn hechtingstheorie heeft immers veel van het denken over adoptiekinderen bepaald. In ons land trad de Nederlandse hoogleraar Van IJzendoorn in zijn voetspoor - onder meer bekend door zijn onderzoeken naar de gehechtheid van tbs-gestelden. Dan krijgen we het verhaal dat we al zo lang kennen: kinderen die tevergeefs huilen, verliezen uiteindelijk het vertrouwen in hun omgeving. Na enkele dagen vervallen ze al tot wanhoop en passiviteit. En na enkele weken al heeft de onthechting plaatsgevonden. Zie hier het ‘geen bodem-syndroom’ dat van toepassing zou zijn op zeer veel adoptiekinderen die immers over het algemeen niet zo’n gunstige start in het land van herkomst maakten.
Hechting die niet heeft plaatsgevonden in die cruciale periode dat dat moest gebeuren, kan dus later niet meer worden ingehaald, zo is de algemene gedachte. Maar daarbij zet Michielsen – ‘Ik ben geen deskundige, ik ken er wel veel ‘- haar vraagtekens. En ze staat daar volgens eigen zeggen niet alleen in. De ‘nieuwe school’ verwijst het bodemloze put-idee resoluut naar de prullenbak. Want je kunt ook getraumatiseerde kinderen nog leren om zich veilig en geborgen te voelen, is het idee. Daar zijn inmiddels ook enkele behandelmethoden voor ontwikkeld. ‘Holdingtherapie’ bijvoorbeeld, schrijft Michielsen. Maar die omstreden methode kennen we nog maar al te goed van zo’n twintig jaar, toen die nog wel eens door wanhopige ouders werd gebruikt bij autistische kinderen. Weinig goeds van gekomen.

herkenning
Jammer dat de wetenschappelijke kant van het verhaal niet wat beter uit de verf komt in dit boek. Want op zich is het natuurlijk interessant om onderhand eens een wat positiever tegengeluid te horen. Wennen & hechten is anderzijds vast niet bedoeld als het nieuwste standaardwerk op het gebied van adoptie. Als wat dan wel? "Adoptie-ouders missen lotgenoten en voorbeelden om hen heen; andere gezinnen worden daar constant door omgeven", zei een therapeute ooit tegen Michielsen. Dit boek heft dat gemis een beetje op. Het is hoogstwaarschijnlijk een feest der herkenning voor adoptie-ouders.

Dido Michielsen, Wennen & hechten. Een handreiking voor adoptiegezinnen. Amsterdam, Uitgeverij SWP, 2004; 122 blz., € 16,-. isbn 90 6665 539 9

psychologen zijn de baas van ouders

[Janneke Wubs, Luisteren naar deskundigen. Opvoedingsadvies aan Nederlandse ouders 1945-1999]

Vroeger werden kinderen opgevoed tot eerzaam burger. Maar na 1970 was het advies: zorg dat je kind gelukkig wordt. Vrijheid alom voor ouders, dus? Janneke Wubs analyseerde de naoorlogse opvoedingsadviezen in Luisteren naar Deskundigen, van Gordon tot Bill Cosby. En is sceptisch. ‘De ontwikkelingspsychologie is heel erg de baas geworden.’

Murat D. stond voor de rechter, nét op de dag dat psychologe Wubs haar proefschrift verdedigde. Eén van haar stellingen werd ineens zeer betekenisvol. Het terugkerende debat over opvoeding en goede opvoedingsondersteuning, stelde Wubs, wordt te véél gestuurd door angst voor maatschappelijke onrust, en te wéinig door bewogenheid met kinderen en hun ouders. ‘Ja, er gebeuren heel verschrikkelijke dingen’, zei ze daar zelf een krappe week later over, in het RVU-radioprogramma Dubbel-O, over onderwijs en opvoeding. ‘Maar als we niks anders doen dan proberen deze problemen te onderdrukken, dan zal het niet werken. Te veel repressie, te weinig oog voor de oorzaken. De opvoedingsdeskundigen hebben altijd gezegd: liefde en leiding. Leiding zonder liefde is botte terreur.’

benjamin spock
Wat leerden opvoedingsdeskundigen hun lezers in de tweede helft van de twintigste eeuw – dat was de leidende vraag waarmee Wubs haar onderzoek in ging. Ze was er vooral nieuwsgierig naar of er in al dat opvoedingsadvies ook processen van psychologisering en individualisering te vinden zouden zijn. Heeft de psychologie als wetenschap meer invloed gekregen? En zijn individuele overwegingen rond opvoeden steeds belangrijker geworden?
Om deze vragen te beantwoorden, analyseerde Wubs 109 populaire opvoedingsboeken. Absolute topper – met grote afstand op de eerste plaats – is het beroemde boek van de Amerikaanse kinderarts Benjamin Spock. Al tien jaar na de uitgave van de eerste druk waren er van Baby- en kinderverzorging en opvoeding twaalf drukken in Nederland verschenen. In 2000 verscheen postuum de 46ste Nederlandse druk. Spocks immense populariteit wordt door andere deskundigen vooral verklaard door zijn beminnelijkheid. Hij was minder bevoogdend dan zijn collega’s. ‘Heb vertrouwen in uzelf’, zo begon Spock zijn eerste hoofdstuk. ‘U weet meer dan u zelf denkt’. Tot de 10 meest populaire opvoedingsboeken behoren ook Thomas Gordon’s Luisteren naar kinderen, waarop ook nu nog succesvolle oudercursussen zijn gebaseerd, en Vaderschap van Bill Cosby, die zijn charisma vooral ontleende aan zijn tv-vaderschap.

eerzame burgers
In de boeken die Wubs analyseerde is een duidelijke tweedeling te zien. Tot in de jaren zestig ging het in opvoedingsadviezen nog veel over het onderscheid tussen goede en slechte eigenschappen, tussen welopgevoed en niet goed opgevoed. Kinderen moesten eerzame burgers worden, anders kwam er van de maatschappij niets terecht. ‘Een ongedisciplineerde jeugd is een ongedisciplineerd volk’, schreef men vlak na de oorlog. Plichtsgevoel en verdraagzaamheid waren belangrijk; eerzucht en ‘het uit de weg gaan van meoilijkheden’ stonden te boek als op te lossen moeilijkheden. Opvallend is dat tot 1960 de groep kinderen van één tot zes jaar geregeld onder de noemer ‘kleuters’ werd samengevat. Later werd die groep wat meer uit elkaar getrokken. Pas in de loop van de jaren tachtig begon het onderscheid tussen dreumesen van één en peuters van twee en drie jaar op te duiken. Dat past, stelt Wubs, bij de algemene tendens dat het advies van deskundigen steeds specifieker wordt – en de boeken dus steeds dikker. Tot 1970 waren deskundigen als het ware docenten in een vak dat het grote publiek nog niet goed kende: de wetenschap van de mens. Zonder hulp van buitenaf konden ouders hun opvoedklus feitelijk niet klaren.
Vanaf 1970 werd het anders. Een nieuwe generatie deskundigen – net van de universiteit af - stond te trappelen. In hun studie hadden ze kennisgemaakt met verlichtere denkbeelden uit Amerika. Het verschil was grot. De nieuwe auteurs presenteerden hun adviezen niet langer als iets dat ouders beslist nodig hebben, maar als iets dat bij gelegenheid van pas kan komen. Een handige verzameling ‘feiten, weetjes en tips’, zo heette het vanaf die tijd. De deskundigheid van professionals was niet langer per definitie superieur. Zorg dat je kind gelukkig wordt, zo is het devies van de deskundigen van na 1970 samen te vatten. Ouders kunnen zelf wel beslissen wat ze belangrijk vinden, leken de deskundigen te willen zeggen – wij als deskundigen geven die ouders slechts wat psychologische kennis over kinderen.

veel etiketten
De vrijheid, blijheid die deze ontwikkeling suggereert, is maar zeer relatief. De ontwikkelingspsychologie is heel erg de baas geworden in het ‘adviesgebeuren’, stelde Wubs in het RVU-interview. ‘Of het kind zich normaal ontwikkelt, is belangrijk geworden. Als het daarvan afwijkt, dan is het niet goed.’ Dat wordt alleen maar erger: Wubs verwijst naar de vele etiketten die kinderen krijgen bij afwijking van het normale. ‘De normale ontwikkeling, dat wordt een prestatie op zich.’PPsychologisering: ja, individualisering: niet echt, dus – zo is de conclusie van Luisteren naar Deskundigen kort samen te vatten. Het boek biedt afgezien van de doorwrochte analyse een prachtig overzicht van zo’n vijftig jaar opvoedingsadviezen. Mooi stukje geschiedenis, heel leuk voor later.

Janneke Wubs, Luisteren naar deskundigen. Opvoedingsadvies aan Nederlandse ouders 1945-1999. Assen, Koninklijke Van Gorcum B.V., 2004. 316 blz., isbn 90 232 4028 6

stoppen met opvoeden

[Jan Geurtz, Het einde van de opvoeding]

Ouders hebben vaak een fataal mechanisme: ze proberen hun eigen jeugdproblemen te corrigeren in de opvoeding van hun kinderen. Maar dat werkt juist averechts. Kappen dus!, stelt Het einde van de opvoeding.

Jan Geurtz is zo’n beetje de Nederlandse Allen Carr. Eind jaren negentig schreef hij een bestseller over hoe in één dag te stoppen met roken. En nu dus een boek over stoppen met opvoeden. Want ja, dát is dus de boodschap van Het einde van de opvoeding. We moeten er gewoon mee ophouden. Niet in één dag, dat dan weer niet.

zelfzuchtige barbaartjes
Nergens voor nodig dus, opvoeden? Klopt, stelt Geurtz - orthopedagoog, dus bepaald niet van de straat. Sommige mensen hebben hun halve leven nodig om hun opvoeding te boven te komen, vertelt hij in zijn eerste hoofdstuk. Hoewel hij nergens namen noemt, lijkt de invloed van psychoanalytica Alice Miller (beroemd door Het drama van het begaafde kind, 1981) onmiskenbaar aanwezig. De kindertijd is de plek voor het ontstaan van trauma’s waar mensen nog jarenlang last van hebben. Het scenario voor een moeizaam leven wordt al geschreven tijdens de eerste tien jaar van ons leven, schrijft Geurtz. En meestal zien we dat patroon terug in de opvoeding van een volgende generatie. Natuurlijk, de meeste ouders denken dat ze hun kinderen héél anders behandelen als hun ouders hen vroeger behandelden. Maar: op een dieper niveau gaan we om met onze kinderen zoals we vroeger van onze ouders hebben geleerd met onszelf om te gaan. Aldus Geurtz, die de boodschap niet verzacht: we doen precies hetzelfde als onze ouders deden! We benaderen kinderen als mensen die nog niet af zijn, als weliswaar heel lieve maar toch ook primitieve, onberekenbare, zelfzuchtige barbaartjes die we beschaving en waarden moeten bijbrengen, anders loopt het slecht met hen af.

eten zonder morsen
Want dat is de essentie van het verschijnsel opvoeding: opvoeden is gericht op het latere levensgeluk van kinderen, en niet op hun directe welzijn. Daarom is opvoeden zelfs vaak in strijd met hun huidige levensgeluk. Voorbeeldje? Opvoeden is het kind leren eten zonder te morsen, mopperen als de helft van de maaltijd op de vloer terechtkomt en dat je je zelfs enigszins verplicht voelt om te mopperen omdat je kind later problemen krijgt als het niet netjes kan eten. En het kind leert hierdoor, behalve wellicht netjes eten, ook dat het onhandig, stom, slordig, vies, ongehoorzaam of egoïstisch is – afhankelijk van de opvoedingsmanipulaties die de ouders bij deze eettraining hebben gebruikt. En zo zijn er wel meer ondermijnende boodschappen die een kind meekrijgt. Je mag niet kwaad worden. Je moet je speelgoed delen. Je mag het niet fout doen. Het geloof in de eigen fundamentele waardeloosheid wordt van generatie op generatie doorgegeven.

alles loslaten!?
Opvoeden is niet alleen niet in het belang van het kind – het is ook niet in het belang van de ouders zelf. De krampachtigheid, de controledwang en de gerichtheid op later maakt het gezinsleven er niet gezelliger op. En opvoeden is, zo is de rode draad van Geurtz betoog, dus al helemaal niet in het belang van de in het belang van de volwassene die het kind later wordt. Moet men zijn kind dan maar niets leren en kijken hoe het terechtkomt? Is het niet belangrijk kinderen te leren dat respect voor jouw servies heel belangrijk is. Nee, dat is niet belangrijk, vindt Geurtz. Want het kind leert vanzelf. Bijvoorbeeld doordat het ziet dat zijn vader en moeder respect hebben voor bepaalde spullen, die ze daarom wat hoger hebben weggezet. Of omdat het kind ziet dat je aangedaan bent over die per ongeluk beschadigde oude foto. Waarden en normen zijn geen dingen die je actief hoeft over te dragen – die pikt het kind vanzelf wel op.
Wel, dat idee staat in schril contrast met hoe er in de rest van de samenleving wordt gedacht over opvoeden. De roep om meer en betere opvoeding wordt steeds luider. Zero tolerance is geen Amerikaanse overdrijving meer. Termen als waarden en normen kunnen we al bijna niet meer horen. En dan nu Geurtz’ oproep om het juist allemaal maar los te laten. Ironisch genoeg draagt zo’n boodschap toch ook weer toe aan de opvoedingsonzekerheid waarmee veel ouders toch al te kampen zouden hebben dezer dagen. Hoe nu te handelen? Helemaal niet meer handelen?! Wel, eerst maar eens lezen kan geen kwaad. Voor wie niet bang is om zijn aannames op hun kop te zetten.

Jan Geurtz, Het einde van de opvoeding. Amsterdam, Ambo, 2003; 159 blz., € 17,95. isbn 90 263 1837 5

10.5.04

'als ik kon vliegen, dan was ik hier weg'

Jongeren laten zien wat er gebeurt als je wordt opgepakt voor een vergrijp. En firstoffenders een spiegel voorhouden met de vraag: ga ik door of stop ik nu?! Met die reden is de korte film Get it 2 gemaakt. ‘Het is het allemaal niet waard, weet je.’

Dennis, 16 jaar, ramkraak. ‘Ik was altijd buiten, was heel opstandig. Ik had een grote mond. Nee accepteren, dat kon ik niet. Ik was gewoon echt een moeilijk kind toen.’ Dennis is inmiddels een heel relaxte gozer die zelfs over zijn gevoelens kan praten. Maar daarvoor moest hij wel eerst naar de jeugdgevangenis. Want als hij niet was opgepakt, dan was het van kwaad tot erger gegaan, dat weet Dennis wel zeker. Dus eigenlijk is het maar goed dat hij is opgepakt.

alles vragen
Ook Yogita van 17 is vast van plan haar leven te beteren. Ook zij zit vast, omdat ze met een stel meiden een overval pleegde op een winkel. Ze vonden het wel eng, maar ze deden het toch. Hoewel ze er achteraf gezien nooit aan mee had moeten doen, natuurlijk. Want nu zit ze in de jeugdgevangenis. En dan staat je leven stil, terwijl dat van andere mensen gewoon doorgaat. ‘Want jij kan niet zomaar even naar buiten lopen om zelf een zak chips te kopen. Je moet echt alles doen wat hun willen. Wil je roken, moet je vragen. Wil je de tv aan, moet je vragen. Alles wat je nodig hebt, moet je vragen.’[…] Je ziet die muur hè. Je kan niet verder dan die muur.’ Dat voelt Dennis precies net zo. ‘Als ik ’s avonds uit mijn raam omhoog kijk, dan denk ik: als ik kon vliegen, dan was ik hier weg. Want je kan niks.’

afglijden
Nee, er is écht geen rúk aan in de gevangenis, dat is dus duidelijk de boodschap van Get it 2, waarvan de toevoeging 2 verwijst naar de vorige Get it, die specifiek gericht was op Marokkaanse jongeren. En als we dat nog niet van Dennis en Yogita hadden begrepen, dan blijkt dat wel uit het gedramatiseerde deel van de video: We zien daarin drie jongens afglijden in de criminaliteit. Rico, Nori en Michael rippen mobieltjes en stelen handtassen en laptops. Totdat ze op heterdaad worden betrapt tijdens een ramkraak. Het valt ze zwaar zich staande te houden in de confrontatie met de politie en het justitiële apparaat. Uiteindelijk maken twee van hen de keuze om hun leven te beteren en wacht Nori nog steeds in de cel op die ene geslaagde kraak waar hij rijk van gaat worden. Vanzelfsprekend is het laatste beeld van de film dat van een Nori die traag de gangen van de jeugdgevangenis mopt. En dat zal vast niet de laatste keer zijn, zo voelen wij als kijker feilloos aan.

aantrekkelijk
Missie volbracht? Nee, of deze film zijn doel bereikt, is nog maar zeer de vraag. Get it 2 lijkt uit te gaan van de meest ‘platte’ visie op informatieoverdracht: wat wij erin stoppen, komt er bij de kijker weer uit. Feitelijk is dat een beetje ouderwets. Informatieoverdracht werkt helemaal niet zo lineair, vinden tegenwoordig veel onderzoekers. Kijkers zijn allang geen passieve en goedgelovige ontvangers van de boodschap meer. En bovendien: vaak komen er héél andere dingen over dan de dingen waarvan het de bedoeling was dat ze overkwamen. Misschien is dat in dit geval die onwillekeurige schittering in de ogen van Dennis als hij vertelt over hoe hij en zijn vrienden de politie te slim af waren. Vóór zijn arrestatie dan. En wat te denken van de ‘gangster-outfit’ van Yogita, waaraan voor veel jongeren anno 2004 toch een zekere aantrekkelijkheid en bewondering kleeft.

geen schrikeffect
Of het voorhouden van een spiegel wel werkt, is dus nog maar de vraag. Zoals oud-wethouder Oudkerk het tijdens de première van Get it 2 voorzichtig zei: ‘Eerlijk gezegd ben ik niet meer zo optimistisch over de effecten van die ‘spiegels’. In zijn scepsis staat hij niet alleen. Onderzoek in opdracht van justitie bracht nog niet zo lang geleden aan het licht dat het in contact brengen van jeugdigen met gedetineerden in gevangenissen voor volwassenen, niet werkt. Het gewenste schrikeffect bleef niet alleen uit, maar bij een aantal jongeren nam de recidive zelfs meer toe dan in een controlegroep. Over onverwachte effecten gesproken. Dat Get it 2 zo’n zelfde lot beschoren is, is niet te hopen. Maar het is niet ondenkbaar dus. En daar helpen dan geen honderd Dennisen en Yogita’s aan.

Get it 2 is landelijk verspeid aan alle Haltbureaus en justiele instellingen en kan worden ingezet op scholen door politie en hulpverlening, of in het welzijnswerk. Get it 2is te koop op dvd en vhs. Te bestellen bij Halt Amsterdam-Amstelland, Annie Tji, (020-552 38 50).

19.3.04

gangsta in de polder

[Saul van Stapele, Crips.nl. 15 jaar gangcultuur in Nederland]

Voor veel jongeren is de Amerikaanse gang-cultuur een bron van entertainment. Voor de Crips uit Den Haag is het bloedige ernst. Journalist Saul van Stapele trok zeven jaar met deze jeugdbende op.

Terwijl hij het flinke knipmes uit zijn zak pakt, zegt hij op bijna sussende toon: ‘Weet je wat, geef mij gewoon een joetje’. Je zit er direct hélemaal in, als Van Stapele zijn boek begint met een griezelige ontmoeting in de Haagse Schilderswijk. Het loopt goed af – Van Stapele brengt de straatjongere en zijn vrienden in verwarring door met gebalde vuist een ‘powergroet’ te brengen. Die wordt verbaasd beantwoord. Een wankele loopbrug die twee werelden heel even met elkaar verbindt, schrijft Van Stapele. Brave blanke burgerman meets allochtone randgroepjongere.

powergroet
Maar Saul van Stapele is natuurlijk niet helemáál het prototype van de brave blanke burgerman. Wist niet voor niks zomaar een powergroet uit de mouw te schudden toen het even nodig was. De journalist trok de afgelopen zeven jaar intensief op met kopstukken van de eerste jeugdbende in Nederland naar Amerikaans model, de Haagse Criminal Undaground Crips. De gang bestaat uit voornamelijk Surinaamse straatjongeren die elkaar vijftien jaar geleden naar Amerikaans voorbeeld trouw zwoeren, hun territorium afbakenden met graffiti en zich van top tot teen in het blauw staken. Dat was namelijk de kleur van hun voorbeeldgang: de Crips in Los Angeles, aartsvijand van de Bloods.

glenn mills
Nu zijn er wel meer jongeren die iets met de Amerikaanse gangcultuur hebben. Bijna iederéén heeft tegenwoordig iets met de Amerikaanse gangcultuur, namelijk. Het gewelddadige straatleven is hot, tot in de hulpverleningswereld zelfs. Denk aan de aanpak van criminele jongeren op de Glenn Mills School: daarin gebruikt men bewust gang-processen: status, groepsdruk en groepsdwang. In het gewone leven neemt het gangsterleven een belangrijke plaats in in de entertainmentindustrie. Het stikt van de cd’s, films, websites, boeken en tv-programma’s waarin de ‘gangsta’ centraal staat. Dat is, schrijft Van Stapele, meestal een zwarte man die zijn geld verdient in de zware criminaliteit, zich van niets of niemand van aantrekt en zonder meer bereid is te sterven voor zijn ‘homies’.

crimineel
Geregeld is de invloed van de gangcultuur in Nederland terug te vinden. De bij hiphopfans populaire baggy means zijn bijvoorbeeld een directe verwijzing naar de kledingdracht in de gevangenis, waar het verboden is om een riem te gebruiken. Bij jongeren die crimineel actief zijn, gaat de aantrekkingskracht vaak net iets verder. Veel jonge criminelen identificeren zich sterk met Amerikaanse straatcultuur-iconen als 2Pac en 50Cent, omdat ze het gevoel hebben dat deze sterren hun manier van leven als geen ander begrijpen. Overdrijf dat gevoel nog een beetje meer en dan heb je De Haagse Criminal Undaground Crips. Een echte ‘gang’, waarvan eigenlijk altijd werd aangenomen dat die in Nederland niet bestonden. Grootschalig onderzoek in opdracht van het ministerie van Justitie bewees in 2001 het tegendeel: er zijn wel degelijk goed georganiseerde bendes, die zich schuldig maken aan drugshandel, inbraken, en gewelddadige berovingen. Sommige leden van die bendes zijn pas twaalf of dertien jaar oud.

brother love
De Haagse Crips voelen zich met deze jeugdbendes overigens niet zwaar verwant. Zij zien zichzelf in de eerste plaats als vertegenwoordigers van de straatcultuur – als een beweging die eenheid predikt onder allochtone jongeren en fungeert als een alternatieve familie voor jongeren die thuis geen sociaal vangnet hebben. Criminaliteit komt op een latere plaats, zegt bijvoorbeeld Cripslid Locc die rapper 2Pac citeert: ‘I hung around with the thugs, and even though they sold drugs, they showed a young brother love’. Dat laat niet onverlet dat bijna elke Crip die in het boek aan het woord komt, van geweld en intimidatie aan elkaar hangt. De gang moet verdedigd, namelijk. En respect moet je verdienen, evenals status in de groep. Door iemand om te leggen of zo. En daar wat jaren voor in de gevangenis door te brengen.

vlieg op de muur
Een groep met zo’n sterke en afwijkende normen- en waardencultuur levert natuurlijk krankzinnige verhalen op. Crips.nl leest dan ook weg als een stukje entertainmentindustrie. Tot op de helft van het boek zo ongeveer. Daarna is het alleen nog maar meer van hetzelfde. En dan merk je dat Keylow, B-Cra-C, Bone en Locc niet echt tot leven komen in dit boek. Ze hadden net zo goed naamloze jongens en mannen kunnen zijn. De indrukwekkende leegte die er uit dit document opstijgt, zal ongetwijfeld voor een groot deel aan de Crips zelf liggen. Maar het zou ook het nadeel kunnen illustreren van het vlieg op de muur-schap, waartoe Van Stapele zichzelf zeven jaar heeft veroordeeld. Heel puur, zo’n registrerende cassetterecorder. Maar liever hadden wij op gezette tijden ook zíjn stem gehoord. Met een sfeerbeschrijving. Of een kritische vraag, bijvoorbeeld. Ja, als je dan tóch bij de gangsta’s in de huiskamer zit!

Saul van Stapele, Crips.nl. 15 jaar gangcultuur in Nederland. Amsterdam, Vassallucci, 2003; 208 blz., € …., isbn 90 5000 528 4.